Wanneer ik de Blandijn aanschouw, dan staat er niet alleen een lelijk, kaal en oud gebouw. Voor me staat het decor van een grootse strijd, waar eminente denkers samen voortbouwden aan een menselijke wereld, en een wetenschappelijk project. Het is mijn hoop dat ik een echo heb kunnen opwekken, om de volgende studenten die de Blandijn betreden met die droom te vervullen.
- Constantijn Vermaut, juni 2009, ‘De Relevantie van Jaap Kruithof voor de student van de 21ste eeuw’, Ethiek en Maatschappij 12 nr. 2
Een maand na het verschijnen van deze tekst ontmoette ik Constantijn voor het eerst, als uiterst enthousiaste en enigmatische spelleider bij een fantasie rollenspel Warhammer. Voor mij en mijn vrienden had Constantijn een bijzonder spelscenario voorbereid: als keizerlijke goudzoekers zouden we landen op het onbekende continent Lustria en we zouden er na zo’n zes uur intensief vertellen aan elkaar ook sterven, ziek, verzwakt en angstig, terwijl de reptielachtige inheemse bevolking van Lustria ons opjoeg als waren we ongedierte. Constantijns scenario viel niet bij iedereen in de smaak. Ging het er in een fantasie rollenspel niet om precies heldhaftig alle problemen op te lossen, mensen te redden en de slechteriken te verslaan? Na Constantijns existentieel getint post-koloniaal scenario kregen we het antwoord: niet noodzakelijk - zoals in het echte leven kan ook de fantasie anders lopen dan je verwacht, grauwer en zonder enige voldoening. Na het spel vertelde Constantijn mij over zijn studie, de wijsbegeerte, en over het unieke karakter van de Gentse filosofie. Zijn enthousiasme was aanstekelijk. In Gent was er in eerste instantie iets te doen in de wijsbegeerte, zo vertelde Constantijn, en niet zozeer iets te studeren. Er was een traditie, een project, een gedeelde visie. Constantijn had net zijn voorwoord geschreven op de opmerkelijk bundel van interviews met Gentse professoren naar aanleiding van het overlijden van Jaap Kruithof - ik heb die bundel na onze ontmoeting verslonden. Constantijns experimentele Lustria sessie was een keerpunt. In Oktober 2009 startte ik mijn studie wijsbegeerte in Gent.
Constantijns voorwoord is een van de weinige teksten die probeert aan te geven wat de “Gentse traditie” is - iets waar de professoren in de interviews zelf veel minder over spreken. Constantijn spreekt over “het oplossen van problemen dat ertoe doet, eerder dan het bouwen van luchtkastelen”, ook over “het revolutionaire project van de moraalwetenschap”, maar hij geeft enigszins teleurgesteld toe dat de meeste interviews vooral gaan “over wat deze of gene professor doet” en dat hij ultiem geen antwoord kan geven op de vraag waar die Gentse Traditie uit bestaat. De traditie is ook “niet duidelijk gearticuleerd als historische gegevenheid”, maar dat wordt verbloemd door het feit “dat ze niet voltooid is”. Idealen kunnen slechts idealen blijven door geen werkelijkheid te worden. Idealen moet je opnemen, steeds opnieuw, met passie en gedrevenheid. De Gentse traditie is niet zozeer een denkstroming, een verzameling aan stellingen of een vastgeroest onderzoeksregime. Het is meer een filosofische houding die elke generatie opnieuw moet uitvinden. In één van de grondslaggevende teksten van de Gentse traditie, “Pluralistische grondslagen van de moraalwetenschap”, waarschuwt Leo Apostel de beginnende generatie moraalwetenschappers om niet te vertrouwen op hun eigen professoren. “Op u komt het aan”, sprak hij profetisch - met deze woorden begint in wezen het idee van een Gents project, het idee dat er de Gentse studenten iets te doen staat, het idee waar iedere generatie opnieuw over struikelt, alsof onder de grijze stenen van de Blandijn een schat verborgen zit. “Op u komt het aan”, daarmee had Apostel de Gentse studenten op avontuur gestuurd, zoals Constantijn mij en mijn vrienden richting het binnenland van het wrede continent Lustria had gestuurd zonder waarschuwing voor het nakende gevaar.
In mijn eigen studententijd heb ik Constantijns oproep ter harte genomen om de Gentse Traditie levend te houden, onder andere door studieus terug keren naar haar bron, Apostels meesterwerk “Pluralistische Grondslagen van de moraalwetenschap”. Ik heb die tekst met studiegenoten binnenste buiten gekeerd. Doorheen de jaren werd me steeds duidelijker dat er onder de professoren geen belangstelling was om een Gentse traditie te verdedigen, laat staan onder zo’n noemer verder te denken. In tegenstelling tot Constantijns heroïsche visie op de Blandijn in 2009 als groots strijdtoneel van een unieke gemeenschap, leek de vakgroep doorheen de jaren steeds meer op het continent Lustria, een moeras waarin je verdwijnt. Glorie was er niet te rapen, alleen maar ziekte, verdeeldheid en angst. Idealen nastreven of toeschrijven is gevaarlijk: als je plots ontdekt dat de verwachte passie en gedrevenheid voor het ideaal afwezig is, dan werpt de vraag zich op wat je überhaupt aan het doen bent. Het is een vraag waar elke filosoof, professioneel actief of niet, zich vroeg of laat mee geconfronteerd ziet. Je kunt jezelf verliezen in het professionele werk (nog een papertje erbij...), maar de vraag valt niet weg. De vraag is eigen aan de filosofie. Leo Apostel had die vraag zo goed als hij kon veruitwendigd, merkte ik jaren later bij het doorzoeken van zijn archief. Op honderden fichekaarten schreef hij zijn twijfels en angsten neer: “ben ik iets waard? Waartoe dient dit schrijven?” Zijn hele carrière lang heeft hij niets anders gedaan dan het ideaal te herdefiniëren waarin hij zijn filosofische activiteit betekenis wou geven, steeds opnieuw en opnieuw, en iedere keer werd het idiosyncratischer. Het mislukte ook telkens opnieuw.
In 2009 wekte Constantijn een echo op van een episch strijdtoneel. In wezen is dat toneel geschreven door Leo Apostel, de man die bang was van zijn eigen schrijfsels. Apostels drama begon met de oprichting van de moraalwetenschap in 1963. Die oprichting is de enige fragiele realisering ooit van Apostels dromen, van bij aanvang gedoemd om stuk te lopen op de kliffen van de academische wereld, eerst door de boycot van de richting door zijn collega professoren en later door het mislukken van de oprichting van een interdisciplinaire faculteit. Apostels ambities waren torenhoog: de Belgische samenleving zo veranderen dat burgers niet langer hun handelingen zouden uitvoeren volgens een vast waardenpatroon of ideologie, weze dat vrijzinnig of katholiek geïnspireerd. Aan de hand van zelfonderzoek zouden de burgers in Apostels gedroomde samenleving zichzelf doorgronden, en zichzelf onophoudelijk, in weerklank met dat onderzoek, veranderen. Apostel sprak de generatie beginnende studenten in 1963 toe als een vurige prediker: zij zouden een nieuwe, anti-ideologische visie op de mens en de samenleving uitdragen als wegbereiders van een revolutie die de traditionele ideologische strijd uit onze samenleving zou verwijderen als een tumor. De studenten moesten een nieuw menstype worden. “Het wetenschappelijk onderzoek dat hier vereist is kan alleen dankzij een menselijke transformatie gebeuren”, stelde Apostel, een transformatie zowel psychologisch als sociaal die de studenten zelf moesten opzoeken in persoonlijke en collectieve psychotherapie, in het doorleven van sociale conflicten op alle niveau’s van de samenleving. Natuurlijk zou de nieuwe opleiding moraalwetenschap, waarvoor er geen frank extra gebudgetteerd werd, dit nooit bolwerken. “Mijn waarde studenten, op u komt het aan”, met die woorden kon je evengoed kamikaze-piloten op hun doelwit afsturen.
Reeds voor 1963 droeg Apostel de droom van een anti-ideologische samenleving uit. In zijn nooit gepubliceerde toetredingsrede tot de loge, bewaard in zijn archief, zegt hij daarover het volgende:
Ik heb de indruk dat personen mij terugstoten die oordelen en veroordelen wat in henzelf en anderen verschijnt. Ik vind hen tegelijkertijd belachelijk en gevaarlijk en sympathiseer volstrekt niet met diegenen die leven en oordelen volgens vaste beginselen. In een zekeren zin zou ik alle waardeoordelen wensen uit te schakelen of indien zulks nu eenmaal onmogelijk blijkt, ze tot een strikt minimum beperken.
…
Men experimenteert tenslotte met zichzelf en sommige vormen van keuzen zijn onherroepelijk. Ik ben echter niet in staat mij bij dat onherroepelijke neer te leggen: het komt mij als iets absurds tragisch voor en ik zou wel willen dat mijn afkeer van iedere zekerheid op moreel gebied de actieve vorm zou aannemen van een strijd tegen iedere onherroepelijkheid.
Vermits ik juist niet zeker ben en een verminking van de werkelijkheid ten voordele van een of ander beginsel als een schande beschouw, zou ik wensen dat ieder de tijd en de vrijheid had om nieuwe wegen op te gaan en en om nieuwe experimenten te beproeven. Ik zou dus wensen dat allen meewerken om ons milieu en onszelf beter te beheersen en zo de grenzen van het tragische verder van ons af te schuiven.
(Links: Leo Apostel, Rechts: Rudolf Carnap)
Apostel belijdt hier een centraal idee in de Duitse levensfilosofie, dat je de grenzen, de maat en de richting van een mensenleven niet kan vastleggen in een verzameling vooraf bepaalde, universele en rationeel bedachte regels. De vraag wat je te doen staat, is een persoonlijke vraag, of eerder een persoonlijk project, dat onafwendbaar op ieder mens afkomt en waar we allen mee om moeten gaan, zonder in de illusie te vervallen dat er “iets” is om de keuze te maken in onze plaats, zoals een theorie of religieus dogma. Dit centrale idee deelde Apostel met de filosoof die hij het meeste bewonderde, Rudolf Carnap. Ook Carnap had een hekel aan filosofen die zich het vermogen toeschreven de regels te kunnen afleiden op basis waarvan iedereen moest denken en handelen. In een korte tekst daarover uit 1935 schrijft Carnap dat hij geen theoretische bewijzen heeft tegen die filosofen. Het enige wat Carnap kon doen was de houding van die filosofen afkeuren (ablehnen). Die afkeuring had geen theoretische dimensie, maar was een sociale handeling. Het was deel van een politiek project om de samenleving te veranderen. Apostels woordkeuze in zijn toetredingsrede komt hier mee overeen: personen die oordelen en veroordelen vanuit vaste beginselen (welke dan ook), daarvan “stoot hij terug”. Ook Apostel belijdt zijn filosofie als deelnemer aan een strijd, om op moreel gebied iedere onherroepelijkheid tegen te gaan, en onophoudelijk nieuwe experimenten te beproeven. In zijn toetredingsrede sprak Apostel de hoop uit om in de loge gelijkgestemden te vinden: “Nu blijkt het misschien wel waarom ik mij kandidaat stel bij een loge; ik hoop er andere experimenten dan de mijne te leren kennen en er een analoge begrijpende en experimentele houding tegenover het leven te vinden die uit pure zin voor de mogelijkheden die het leven open staat, weigert zich tot het bestaande te beperken en het drama te aanvaarden”. Ook in deze hoop zou Apostel over de jaren heen teleurstelling vinden.
In de winter van 1951, wellicht niet lang na het uitspreken van zijn toegangsrede, ging Apostel bij Carnap studeren in Chicago. Carnap ontdekte in Apostel een jonge Europeaan die de politieke, sociale en morele dimensie van Carnaps filosofie begreep. Carnap spark Apostel over “zijn beweging”, de grote omwenteling in de samenleving die Carnap met zijn filosofische activiteit voor ogen had. Carnap nodigde daarop Apostel uit zijn doctoraat verder te zetten in Chicago, over ethiek. De angstige, jonge Belg besliste er echter anders over. Zoals ik in mijn recente artikel aantoon (A), ontstond uit Apostels bewondering voor Carnaps filosofie wél het idee voor de moraalwetenschap en zo ook het begin van het Gentse project. De echo die Constantijn in 2009 deed weerklinken, die mij tot de filosofie bracht, die me jaren later deed graven in de archieven van Carnap en Apostel, ze is rechtsstreek verbonden met het project dat Carnap en zijn kompanen Otto Neurath en Hans Hahn aan het eind van de jaren ’20 hadden opgezet, de beweging van het logisch empirisme, dat “het leven dient” (zoals ze dat zo enigmatisch en oproerend formuleerden aan het eind van hun manifest De wetenschappelijke wereldopvatting). Het leven was een beproeving en de ideologische ideeën over het goede, het kwade en het rechtvaardige stonden die beproeving in de weg. De beweging zou die ideeën bestrijden en de beproeving van het leven alle ruimte bieden.
In 2022 kan je alleen echo’s opvangen van de beweging, geen van haar originele klanken. Niet alleen in Gent, maar ook in de rest van de wereld is ze dood. Carnaps filosofische isolement nam in de jaren ’50 alleen toe in de Verenigde Staten. Na de ontmoeting met Apostel droomde Carnap, voor zover ik weet, nooit meer over de transformatie van de samenleving, alleen nog over de transformatie van zijn geliefde logische symbolen. Net zoals Apostel werden Carnaps teksten steeds idiosyncratischer, en steeg de teleurstelling enkel met de leeftijd. Apostels vurige pogingen om de beweging verder te zetten in Gent mislukten, en de generatie Gentse filosofen na Apostel verloor de beweging helemaal uit het oog. Vandaag wordt de beweging nauwgezet bestudeerd als historisch object (in tientallen tomen van het Institute Vienna Circle), maar zielen beroert ze niet langer.
Toen ik in 2012 met mijn studiegenoten de balans opmaakte van de moraalwetenschap hadden we nog de naïeve hoop om het ideaal dat Apostel bewogen had, opnieuw te laten groeien in de gangen van de Blandijn, alsof het erop aan kwam een verzwakte plant wat nieuwe grond te geven. Wie echo’s opvangt van de doden, beeldt zich soms in dat de doden kunnen spreken. Dat kunnen ze niet. Zoals je een dode mens niet plotsklaps tot leven kan wekken, hoe hard je ook roept en om je heen slaat, zo kan je ook verloren idealen niet terug tot leven wekken. De omstandigheden waarin Apostels en Carnaps verhoopte beweging zinvol was, zijn allang vervlogen. Constantijn hoopte met zijn opgeroepen echo’s in 2009 de hedendaagse studenten te vervullen met een droom. Hoewel ik mij daar initieel ook voor inschakelde, ben ik er ondertussen mee gestopt. Vandaag rest alleen de mogelijkheid om te verhalen over de beweging, om het epische strijdtoneel niet te beleven maar op te voeren als toneel en uit die vertelling iets te leren. Om zinvol te zijn voor haar lezer hoeft een verhaal niet heroïsch te eindigen, met trompetgeschal, vuurwerk en gelukkige gezichten. Het verhaal van de moraalwetenschap kent geen gelukkig einde, maar werpt de vraag op die geen enkele filosoof in de 21ste eeuw kan ontwijken: wat staat de filosoof te doen, als het er niet om gaat te bedenken voor de rest van de mensheid wat goed, slecht en rechtvaardig is? Waar heeft de filosoof zijn of haar plaats in de samenleving? Waartoe dient filosofie? Het verhaal van de moraalwetenschap, zoals ik het ondertussen vertel, is een verhaal dat die vraag opwerpt. De echo van het “Gentse project” is weliswaar vervuld van droefenis, maar ook droefenis voedt de ziel.
(A) Dewulf F. (2022) Leo Apostel and Rudolf Carnap: The Development of Logical Empiricist Ethics in Post-War Europe. In: Damböck C., Tuboly A.T. (eds) The Socio-Ethical Dimension of Knowledge. Vienna Circle Institute Yearbook (Institute Vienna Circle, University of Vienna Vienna Circle Society, Society for the Advancement of Scientific World Conceptions), vol 26. Springer, Cham. https://doi.org/10.1007/978-3-030-80363-6_7
Comments